Moeder Rusland kleine verhalen uit een grootmacht

Wie wonen er in het grootste voormalige goelag-complex van Rusland?

No.24 Kolyma / 07.01.2019

In het desolate poollandschap van Kolyma lagen in de Stalin-tijd de meest gevreesde kampcomplexen. De huidige inwoners zijn met die geschiedenis verbonden, waardoor het stalinistische systeem ook nu niet onverdeeld wordt verworpen.

Magadan ligt op ongeveer zesduizend kilometer en acht uur vliegen van Moskou. Het is zo ver dat er een verschil is van acht tijdzones tussen de twee steden. Het uitzicht vanuit het vliegtuig over Kolyma is overweldigend. Het lijkt een soort poollandschap en zo ver je kunt kijken zie je witte en kale bergen. Vanuit de lucht bekeken is het bijna niet voor te stellen dat op deze desolate plek mensen kunnen wonen. Het piepkleine vliegveld van Magadan ligt buiten de stad midden in deze leegte.

In Kolyma was het meest beruchte en gevreesde van de kampcomplexen tijdens de Stalin-tijd, de Dalstroj. Kolyma is de naam van een streek en een rivier in misschien wel het meest afgelegen en onherbergzame gebied van Rusland. De Dalstroj besloeg op het hoogtepunt in 1951 drie miljoen vierkante kilometer, met zo’n tachtig kampen die weer waren opgedeeld in nog veel meer lagpoenkty, waar in de loop van de jaren miljoenen mensen gevangen zaten.

Gelegen in het uiterste noordoosten van Rusland is de plek zo afgelegen dat er tot op de dag van vandaag geen doorgaande weg of trein naartoe gaat. Gevangenen werden eerst per trein naar Vladivostok vervoerd – een reis die wel een paar maanden kon duren – en gingen vanaf daar per boot naar de door gevangenen gebouwde hoofdstad Magadan. Degenen die de zware reis hadden overleefd, werden doorgestuurd naar de binnenlanden, waar ’s winters temperaturen van zestig graden onder nul geen uitzondering zijn.

Ik ben benieuwd of er nog restanten van de kampen zijn te vinden; samen met de amateurhistoricus Jevgeni Radtsjenko ga ik hiernaar op zoek in en rondom Magadan. Het is al november, waardoor buiten de stad alles onder een metersdiepe laag sneeuw is bedekt. Wel kunnen we de plekken dichter bij de stad bezoeken. Jevgeni is ongeveer veertig jaar oud en draagt een camouflagepak. Hij is gestopt met roken maar zuigt onophoudelijk aan zijn e-smoker. Hij is geboren in Magadan. Als kind en als jongvolwassene interesseerde hij zich niet voor de goelag, maar toen hij ouder werd veranderde dit. Hij benadert het als een hobby. Hij wil precies uitzoeken waar welke overblijfselen van de kampen te vinden zijn en deze allemaal bezoeken, zodat hij ze af kan strepen in zijn logboek

In zijn grote fourwheeldrive-jeep rijden we naar de haven. Het is een vervallen stukje industriegebied aan het water met een stuk of tien hijskranen op een rij. Verderop staat een oude heftruck op een hoge sokkel. Het is een standbeeld uit de sovjettijd. ‘Vroeger kwamen hier per boot de gevangenen aan’, vertelt Jevgeni. ‘Als kind ging ik wel eens paddestoelen zoeken. Er was hier een paadje van platgelopen grond, alsof er duizenden mensen overheen hadden gelopen’, herinnert hij zich. ‘Nu begrijp ik dat dit ook inderdaad zo was. Het pad is ontstaan door de gevangenen die richting Magadan moesten lopen.’

Iets buiten het stadscentrum was vroeger het doorvoerkamp waar de gevangenen werden geselecteerd en gekeurd voordat ze verder Kolyma in werden gestuurd. Tegenwoordig staan er wat flatgebouwen met daartussen een schraal speelveldje met doelpalen en een basketbalring. Achter een hoog hek staat een oud bakstenen gebouw met daarnaast een verroeste politiewagen. ‘In dat gebouw was vroeger de strafbarak’, vertelt Jevgeni. ‘Als ze een regel hadden overtreden, of om wat voor onbenullige reden dan ook, konden gevangenen hier worden opgesloten.’ Als ik een foto wil maken, roept Jevgeni geschrokken dat dit niet mag. Het terrein is nog steeds eigendom van de politie en het is verboden om te fotograferen. Tussen de flatgebouwen en het rondzwervende puin wijst Jevgeni verschillende restanten aan van het kamp, zoals half ingestorte gebouwtjes en oude hekwerken. Overal liggen lege flessen en zwerft plastic afval rond. Nergens is een bordje of een gedenkteken waaruit blijkt dat hier vroeger een kamp was.

Als laatste wil Jevgeni de oude barakken van het kampziekenhuis laten zien. Buiten de stad is het ruige landschap bedekt met een dikke laag sneeuw. Jevgeni rijdt zijn jeep het bos in en stapt uit. De ziekenhuisbarakken zijn al lange tijd geleden afgebroken, maar vijf identieke lege plekken in het bos verraden waar de gebouwen stonden. Volgens Jevgeni werd hier na de dood van Stalin een pionierskamp geopend, van de jeugdafdeling van de Communistische Partij. Ook nu worden hier nog kinderkampen georganiseerd.

Het is zondag en over het pad langlaufen een paar dagjesmensen in vrolijke roze en blauw gekleurde skipakken. We lopen verder door het bos en komen bij een verhoging in het landschap. Vanuit de sneeuw steken grote betonblokken omhoog. ‘Toen het pionierskamp was gebouwd, vonden kinderen hier botten’, vertelt Jevgeni. ‘Het bleek een massagraf te zijn. De autoriteiten hebben deze plek meteen volgestort met grote blokken beton. Dat er een kinderkamp tussen de massagraven was gebouwd mocht natuurlijk niet bekend worden.’ Volgens Jevgeni weet nu bijna niemand meer dat hier een massagraf ligt en is de locatie nog steeds in gebruik als kinderkamp. Tussen de betonblokken door loopt een smal paadje. Twee meisjes skiën vrolijk kletsend voorbij.

Jevgeni weet veel van de geschiedenis, maar na deze dag is het mij nog niet duidelijk wat hij er zelf van vindt. Terug in de auto vraag ik hoe zijn familie hier terecht is gekomen. Jevgeni vertelt dat de opa van zijn moederskant als telegrafist werkte. Ik vraag naar zijn vaderskant. Hij zwijgt even en vertelt dan dat de vader van zijn vader kampbewaker was. ‘Misschien heeft hij wel mensen neergeschoten. Ik weet het niet. Hij heeft er nooit met een woord over gesproken’, zegt Jevgeni. Ik vraag hem hoe het voor zijn opa was na de dood van Stalin, toen de bewakers en gevangenen weer in vrijheid leefden. Was er geen haat? Volgens Jevgeni viel dat allemaal wel mee. ‘Iedereen begreep dat mensen geen vrije keus hadden. Of je nou bewaker was of gevangene. Het was een kwestie van pech of geluk, het lot bepaalde. Mensen hadden er geen invloed op.’

Jevgeni denkt even na en vervolgt: ‘Kijk, de goelag was niet bedoeld om mensen te doden. Het was nodig om geld te genereren. Dankzij de goelag, dankzij de inkomsten uit de goudmijnen, hebben we de oorlog kunnen winnen. Stalin was geen slecht mens. Hij was heel erg slim. Zijn tragedie was dat hij moest kiezen tussen twee kwaden. Ofwel de oorlog verliezen ofwel de goelag creëren. Hij heeft gekozen voor de goelag. Gelukkig, anders waren de gevolgen nog vele malen erger geweest.’

Zijn antwoord bevestigt mijn vermoeden. Gedetailleerde kennis van de geografie van de kampen betekent blijkbaar niet automatisch dat je het systeem veroordeelt. Het is niet de eerste keer dat iemand tegen mij verkondigt dat de goelag eigenlijk een winstgevende industrie was en dat Stalin de oorlog nooit had kunnen winnen zonder deze opbrengst. Deze redenering hoor je op de televisie – die niet veel meer is dan de spreekbuis van het Kremlin – en veel mensen nemen dat over. Toch klopt het niet. Historici zijn het er allang over eens dat de kampen uitermate inefficiënt waren.

Voor Jevgeni speelt ook mee dat zijn familie deelnam aan de terreur. Net zoals er miljoenen slachtoffers waren, waren er ook miljoenen mensen als dader bij betrokken. Om de goelag te veroordelen moet Jevgeni ook zijn eigen familiegeschiedenis onder ogen zien en dat maakt het des te gecompliceerder.

Antonia Novosad is 89 en woont alleen in een flatje vlak bij de zee. Ze is klein, niet veel langer dan anderhalve meter, heeft kort haar en een grof gezicht. Het balkon van de keuken kijkt uit op de haven. Precies de plek waar vroeger de gevangenen werden binnengevaren. Ook Antonia is in Magadan aangekomen na een lange tocht in het ruim van een schip, met honderden andere gevangenen. Ze is een van de laatste goelagoverlevenden in Magadan. De meesten zijn al overleden, of te oud en te ziek om nog mensen te ontvangen. Maar Antonia is zeer bereid om haar verhaal te vertellen. Voor bij de thee haalt ze een schaaltje koekjes uit de koelkast, dat is afgedekt met een gehaakt kleedje. ‘Dit heb ik nog in het kamp gemaakt’, zegt ze, ‘in de vrije uren was er verder niks te doen. Ik heb me toen wat afgehaakt.’ Ze begint hardop te rekenen. ‘Ja, dan is dit kleedje al bijna zeventig jaar oud’, zegt ze verbaasd.

Antonia werd geboren in Oekraïne, waar de Tweede Wereldoorlog diepe sporen naliet. Toen het sovjetleger in 1939 binnenviel, begonnen al snel de massadeportaties. Elke dag was er wel weer iemand die ze kende verdwenen.

In 1941 viel Duitsland het land binnen. Na een paar jaar Duitse bezetting drong het sovjetleger de Duitse bezetters in 1944 steeds verder terug. Antonia was in eerste instantie opgelucht bevrijd te zijn van de Duitsers. Maar al snel verdwenen er opnieuw mensen. Tussen 1945 en 1947 zuiverde de Sovjet-Unie Oekraïne van zogenaamde nationalisten. Mensen werden ervan beschuldigd banderovtsy te zijn, anti-Russische verzetsstrijders, aanhangers van de Oekraïense nationalist Stepan Bandera. Het is dezelfde term die in het huidige conflict in Oekraïne weer in zwang is en in de Russische propaganda wordt gebruikt voor de West-Oekraïense nationalisten die zich afzetten tegen Rusland. Banderovtsy worden daarbij geassocieerd met fascisten.

Volgens Antonia werd de term voor alles en iedereen gebruikt. ‘Er werden zoveel mensen opgepakt’, herinnert ze zich. ‘Ook mensen die samen met de Russen tegen de Duitsers hadden gevochten – iedereen werd nu opeens banderovets genoemd. Er was veel onvrede omdat er zoveel onschuldige mensen verdwenen en steeds meer mensen keerden zich tegen de Russen.’ De verloofde van Antonia had banden met deze anti-Russische verzetsstrijders. Op een dag verdween hij. Ze heeft hem nooit meer gezien. Daarna werd haar broer gearresteerd, terwijl hij onschuldig was. Hij vocht in het partizanenleger aan de kant van de Russen tegen de Duitsers. Toch hebben ze hem geëxecuteerd. De enige foto die ze nog heeft van haar broer staat nu in een altaartje op het dressoir in haar woonkamer.

Kort daarna was Antonia zelf aan de beurt. ‘Op een ochtend liep ik samen met een vriendin op straat. Uit het niets kwam een auto aangereden en werden we allebei meegenomen.’ Haar verhaal stokt even. ‘Als ik dit vertel moet ik altijd huilen’, zegt ze zachtjes en ze houdt haar handen voor haar ogen voordat ze het verhaal vervolgt. ‘In de auto zaten mannen van de Russische geheime dienst. Ze namen me mee naar een cel, waar ik werd vastgebonden.’ Ze buigt voorover en reikt met haar handen naar haar enkels. ‘Zo bonden ze me vast, met een stok vastgeklemd tussen mijn armen en mijn knieën. Ik kon geen kant op. Ze legden me op de grond en begonnen me te slaan. Ze sloegen me onophoudelijk, totdat ik helemaal beurs was.’ Ze stopt weer even met vertellen. ‘Ik kan er ’s nachts nog steeds niet van slapen’, zegt ze. ‘Vaak word ik wakker en dan krijg ik geen adem, zo benauwd krijg ik het als ik deze beelden weer voor me zie. Mijn botten doen nog steeds pijn op de plekken waar ik ben geslagen.’

Een half jaar zat ze in de gevangenis. Ze werd onophoudelijk ondervraagd en gedwongen om toe te geven dat ook zij lid was van de banderovtsy en dat ze haar verloofde had geholpen. Lang bleef ze het ontkennen want het was immers niet waar, maar uiteindelijk kon ze niet langer weerstand bieden tegen het geweld en legde ze een bekentenis af. Ze werd veroordeeld tot tien jaar dwangarbeid in Kolyma.

Over de tien jaar in het kamp wil Antonia niet veel kwijt. Ze moest op verschillende locaties werken, meestal in de mijnen. Het was extreem zware arbeid voor een stukje brood of een beetje soep. Weer moet Antonia huilen. Ze wijst naar mijn opschrijfboekje. ‘Schrijf maar op dat het verschrikkelijk was. Ik snap het nog steeds niet. Waarom doen mensen elkaar dit aan? Ik wilde gewoon mijn leven leiden, maar alles is me afgepakt. Mijn verloofde, mijn broer, mijn ouders, mijn jeugd. En nu zit ik hier, alleen achtergebleven. Nooit had ik gedacht of gehoopt dat ik zo oud zou worden. Maar ik heb iedereen overleefd. Ik heb zoveel meegemaakt. Iedereen om mij heen vermoordde elkaar en ik ben gewoon negentig geworden.’

Antonia herinnert zich de dag dat Stalin overleed in 1953, toen ze nog steeds gevangen zat. ‘We waren aan het werk en werden bij elkaar geroepen. Stalin was dood. Mensen vielen op de grond van het huilen en van schrik.’ Antonia moet er een beetje om lachen, met haar hand voor haar mond, alsof ze zich nu nog kan verbazen om die dwaasheid. ‘Nee, ik moest zelf niet huilen’, zegt ze. ‘Maar eerlijk gezegd drong het toen niet helemaal tot me door. Ik was bezig met overleven. Wel merkte ik daarna de veranderingen. Tot die tijd moesten we altijd overal ons persoonsnummer zichtbaar dragen, op onze petjes en op onze jassen. Na zijn dood hoefden we niet meer altijd ons nummer te laten zien. Dit gaf ons een beetje onze menselijkheid terug.’

Niet lang na de dood van Stalin werd Antonia vrijgelaten en ging ze terug naar Oekraïne. De terugkeer van gevangenen was een ingewikkeld proces. Ze hadden problemen bij het vinden van huisvesting omdat de instanties tegen bleven werken, of werden nog steeds gediscrimineerd om hun kampverleden. De terugkerende gevangenen waren vaak emotioneel zwaar beschadigd, waardoor ook de hereniging met familie en vrienden problematisch kon verlopen, met veel onmacht en wederzijds onbegrip.

De terugkeer van de gevangenen in de maatschappij was extra ingewikkeld omdat na de dood van Stalin geen regimewissel plaatsvond. De macht bleef in handen van de Communistische Partij. Er moest dus een balans worden gezocht tussen aan de ene kant de misstanden van het stalinisme corrigeren en aan de andere kant de legitimiteit van de macht van de partij bewaren. Dit bepaalde de halfhartige houding tegenover de slachtoffers. De partij kon niet toegeven dat zij verantwoordelijk was voor miljoenen doden. Aan de gevangenen werd daarom alleen ‘vergiffenis’ geschonken, maar hun onschuld werd niet vastgesteld. Dit zou namelijk betekenen dat het regime ten onrechte al deze mensen had gearresteerd. Hierdoor wist ook na de dood van Stalin lang niet iedereen dat de meeste gevangenen onschuldig waren.

Ook Antonia wilde zich bij haar familie voegen. Haar vader was dood en haar moeder woonde bij een zus in Odessa. Toen ze daar aankwam bleek dat ze zich in Odessa, net als in een aantal andere steden zoals Moskou en Leningrad, als voormalig gevangene niet mocht vestigen. Ze kon dus niet blijven. Maar dat was niet de enige reden waarom ze besloot te vertrekken. ‘De stad voelde vreemd aan’, vertelt ze. ‘Na wat ik had meegemaakt, had ik behoefte aan gelijkgestemden. In Oekraïne hoorde ik niet meer thuis, mensen begrepen mij niet.’

Antonia besloot terug te keren naar Magadan. Naar de plek die ze kende. Nadat de goelagkampen waren gesloten, waren er nieuwe arbeidskrachten nodig. Aangetrokken door het hogere loon, het vooruitzicht op een goed pensioen en de extraatjes die het werk in het noorden bood, verhuisden veel Russen naar Kolyma. Ook Antonia voegde zich in de stroom mensen die naar Magadan trok om werk te vinden. ‘Dit was een voordeel’, vertelt ze. ‘De meeste mensen gingen ervan uit dat ik ook een immigrant was die recent naar de stad was verhuisd in plaats van een ex-gevangene. Mensen stonden vijandig tegenover voormalige gevangenen. Ze dachten dat wij vijanden van het volk waren, dat we terecht gevangen hadden gezeten.’ Dat verschil is er volgens Antonia altijd gebleven. ‘Nog steeds zien mensen mij als een banderovka, als een misdadiger.’

Ik vraag Antonia of ze na haar vrijlating wel eens oud-bewakers tegenkwam. ‘Ja’, herinnert Antonia zich, ‘een eindje verderop woonde een voormalige kampbewaker die ik nog kende uit mijn tijd als gevangene. We herkenden elkaar in de bus. We groetten elkaar en verder niks. Ik weet nog dat ik daar de eerste keer door van slag was. Maar daarna zeiden we elkaar altijd beleefd gedag als we elkaar tegenkwamen. Over het verleden hebben we nooit gesproken. Ik ken wel voorbeelden van oud-gevangenen die wraak hebben genomen op kamppersoneel, maar ik heb nooit die behoefte gevoeld. Zij deden ook gewoon hun werk. Het was de tijd.’

Aan het einde van het gesprek leidt Antonia me naar de voorkant van het huis. Daar zie je door het raam het Masker van droefheid, een vijftien meter hoog monument dat in 1996 werd geplaatst ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de goelag. ‘Hier ben ik omringd door mijn geschiedenis. Aan deze kant van het huis zie ik het monument, aan de andere kant de haven waar ik aankwam als gevangene. Dit is de plek waar ik thuishoor.’

Na ruim een week in Magadan bereid ik me voor op een bezoek aan het stadje Oest-Omtsjoeg. Niet ver daarvandaan werd in 1947 het kamp Boetoegytsjak ingericht omdat in de buurt uranium was gevonden. In Boetoegytsjak dolven gevangenen het uranium met de hand en zonder beschermende kleding, vrijwel zeker met de dood tot gevolg. Toen na de sluiting van het kamp nomaden met hun rendieren door deze vallei trokken, vonden ze een groot aantal menselijke botten en schedels. Kort daarna stierven de rendieren aan een mysterieuze ziekte. Het was het gevolg van de radioactieve straling. Nog steeds schijnt de straling hier een stuk hoger te zijn dan normaal.

Het stadje Oest-Omtsjoeg is een dag rijden vanaf Magadan. De weg is net als alle wegen hier aangelegd door gevangenen en maakt deel uit van de weg naar Jakoetsk. Doordat bij de aanleg ervan zoveel gevangenen zijn omgekomen wordt hij ook wel ‘de weg des doods’ genoemd. Jevgenia Ginzboerg, een voormalig gevangene die haar memoires heeft gepubliceerd, beschrijft hoe ze vanuit de vrachtauto waarin ze werd vervoerd voor het eerst de colonnes met gevangenen langs de weg zag lopen. Het waren ‘wezens in gewatteerde broeken, met gerafelde voetlappen en over de ogen hangende mutsen vol gaten, met gezichten als van baksteen, met zwarte vlekken van de vorst, bijna tot aan de ogen in lompen gewikkeld.’ Ik probeer me voor te stellen hoe mannen en vrouwen hier ondervoed en slecht gekleed in de extreme kou hebben moeten werken. De gedachte geeft het landschap iets onheilspellends.

We naderen Oest-Omtsjoeg. In de sneeuw verschijnen ingestorte huizen en schuren en in een voortuin staat een ondergesneeuwde legertank. Het stadje telde op zijn hoogtepunt in de jaren zeventig meer dan tienduizend inwoners. Nu zijn het er nog maar drieduizend. Deze leegloop is typisch voor de hele regio.

In het centrale cultuurhuis is een klein museumpje. Inna Gribanova, de beheerder van de paar museumzaaltjes, staat me al op te wachten in de hal. Een van de muren is volledig bedekt met een mozaïekafbeelding van drie sovjetsoldaten. Ik heb gehoord dat Inna al jaren onderzoek doet naar de goelag in Kolyma en ik ben benieuwd naar haar visie. Ik heb in Magadan nog weinig mensen gesproken die echt kritisch zijn over het goelagverleden. Het interesseert mensen niet, ze denken dat het allemaal wel meeviel of zelfs dat het nuttig was.

Inna Gribanova is een magere en wat schuchtere vrouw van in de zestig, met pluizig, roodgeverfd haar. Een van de expositiezaaltjes van het museum gaat over het goelagverleden. Het is voor een groot deel gevuld met houten schotten volgeplakt met geprinte A4’tjes met grafieken en tabellen over aantallen gevangenen en soorten grondstoffen die in de mijnen werden gedolven. Het menselijke drama is hier gereduceerd tot onpersoonlijke grafieken, alsof het verleden moet worden bezworen met cijfers.

Inna vertelt dat in 1929 de eerste expeditie naar Kolyma plaatsvond om onderzoek te doen naar de bodemsamenstelling. Voor die tijd waren de enige mensen die hier woonden de inheemse rendiervolken. Toen er goud werd gevonden was dit reden om het gebied te ontginnen. Hiervoor waren arbeidskrachten nodig. In 1931 werd de Dalstroj opgericht en in april 1932 arriveerden de eerste gevangenen. Op een kaart is te zien hoe het gebied van de Dalstroj zich steeds verder uitbreidde. Uiteindelijk omvatte het de hele regio van de rivier de Lena tot aan de zee.

Ik wil graag van Inna weten wat zij ervan vindt dat de populariteit van Stalin groeit, zelfs hier in Kolyma, en hoe ze dat verklaart. Maar steeds als ik een vraag wil stellen onderbreekt ze me en vervolgt ze onverstoorbaar haar gortdroge verhaal.

Ze richt haar aanwijsstok op de volgende pizzapuntgrafiek. De vaalgekleurde driehoeken laten de samenstelling van de gevangenen zien en volgens welke categorie van artikel 58 ze waren gearresteerd. ‘Er zaten hier veel nationalisten, die tegen het sovjetregime waren’, legt Inna uit. ‘Toen was nationalisme ook een probleem, net als nu met de nationalisten in West-Oekraïne die zich afzetten tegen Rusland.’ Ik luister verbluft naar haar antwoord, waarin ze eigenlijk zegt dat in haar ogen de politieke gevangenen terecht zaten opgesloten. Als ze is aanbeland bij Boetoegytsjak vraag ik hoe het zit met de straling. Inna vindt het hele stralingsverhaal onzin. ‘Het is bedacht door buitenlanders om Rusland zwart te maken’, meent ze. ‘Het wordt allemaal erg overdreven.’

Het lijkt erop dat ik van Inna niet veel kan verwachten en een golf van moedeloosheid overvalt me. Na afloop van de rondleiding vraag ik Inna of er nog voormalige gevangenen in het stadje wonen. ‘Nee die zijn er niet meer’, beweert ze stellig. ‘En waarom zou je met hen willen praten?’ Maar na even nadenken heeft ze toch een idee. Ze loopt met me mee naar een flat aan de overkant van het plein en belt aan bij een deur op de begane grond. Een man doet open en Inna legt hem uit dat ze een gast heeft uit Nederland.

De man stelt zich voor als Viktor Genrichovitsj en nodigt mij uit in zijn huis. Zijn moeder heeft negen jaar in een kamp gezeten, maar hij heeft daar eigenlijk nooit enige interesse voor getoond. ‘Ik was altijd met andere dingen bezig’, zegt hij. Nu is zijn moeder al tien jaar dood en heeft hij wel een beetje spijt dat hij nooit heeft doorgevraagd. Na haar vrijlating mocht ze Kolyma niet verlaten en daarom is Viktor hier geboren.

Ik vraag naar zijn mening over Stalin. ‘Veel van mijn collega-vrachtwagenchauffeurs rijden rond met een afbeelding van Stalin achter de voorruit’, zegt hij. Viktor snapt dat wel. Hij vond zelf het leven ook beter tijdens de Sovjet-Unie. ‘Kijk om je heen. Alles is in verval geraakt. Ik had het goed totdat de perestrojka kwam. Ik kon elk jaar met vakantie. Nu kan ik van mijn pensioen de vaste lasten niet eens betalen. En de situatie wordt elk jaar slechter. Alle fabrieken zijn gesloten.’

Toen Jeltsin in de jaren negentig aan de macht kwam, werkte Viktor als mijnwerker. ‘Opeens stopten ze met salaris uitbetalen. Ik kon niet eens meer warme schoenen kopen voor mijn dochter. Ik voelde mij toen zó vernederd. Mijn hele generatie is daardoor beïnvloed. Het woord democratie heeft voor ons een heel nare bijsmaak.’ Volgens Viktor is Rusland er na de jaren negentig nooit meer helemaal bovenop gekomen. ‘Er is geen discipline meer in het land. En zonder discipline gaat alles mis.’ Daarom denkt hij dat Rusland nu weer een sterke leider nodig heeft. ‘Iemand als Stalin. Hij had tenminste alles onder controle.’

‘Maar toen was er geen vrijheid’, werp ik tegen. ‘Is dat geen hoge prijs om te betalen?’ ‘Ach’, zegt hij, terwijl hij met zijn hand mijn opmerking van tafel veegt. ‘Toen voelde ik me vrijer dan nu. Ik wist waar ik voor werkte, ik had het gevoel dat ik vooruitging en dat mijn leven steeds beter werd. Ik plande vooruit en dacht na over mijn toekomst. Nu is niks meer zeker. Ik weet niet of ik morgen nog werk heb en of ik volgend jaar nog evenveel pensioen ontvang. Vroeger leefde ik. Nu ben ik aan het overleven. Dus ja, vrijheid. Het is een mooi woord, maar wat heb je eraan?’ Daar komt bij dat het volgens Viktor vanzelfsprekend is dat je geen kritiek mag hebben op de overheid. ‘Daarvoor gooien ze je nu ook in de gevangenis.’ Viktor kan het zich niet anders voorstellen. ‘Kritiek uiten op de overheid mag in jouw land toch ook niet?’ zegt hij tegen mij. ‘Dat mag nergens’, geeft hij zichzelf antwoord. ‘Dat is ook logisch. Anders zou het maar een puinhoop worden.’

Tegenwoordig is volgens Viktor vooral de corruptie een groot probleem. ‘Kijk waar de overheid allemaal geld aan uitgeeft, miljarden aan de Olympische Spelen en het WK voetbal. En ondertussen verrijken ze zichzelf. Maar geld voor de bevolking en voor maatschappelijke voorzieningen is er niet.’ Toch houdt Viktor Poetin niet verantwoordelijk. ‘Poetin wordt omringd door corrupte politici en zakenlieden. Door hen gaat alles mis. In Poetin zelf heb ik vertrouwen. Hij probeert juist discipline te krijgen in het land. Het probleem is dat hij aan alle kanten wordt tegengewerkt.’

We verplaatsen ons naar de keuken voor een kopje thee. Hij serveert er jam bij, zelfgemaakt van bessen uit de buurt. Te laat besef ik dat die bessen waarschijnlijk radioactief zijn. Ik vraag Viktor ernaar. ‘Ja, de straling is hier erg hoog’, beaamt hij. ‘Laatst waren hier Japanse onderzoekers met een stralingsmeter en die sloeg meteen in het rood. Ze wisten niet hoe snel ze weg moesten komen.’ De bevolking is nooit officieel gewaarschuwd voor de straling. ‘We wisten het wel, natuurlijk. Als kind al was duidelijk waar we geen bessen en paddestoelen konden plukken. Alle dorpsbewoners wisten het, maar vanuit de overheid is ons dit tot op de dag van vandaag nooit verteld.’ Hij is nu 61 en de enige van zijn voormalige klasgenoten die nog leeft. ‘Alle mannen gaan hier vroeg dood. De meesten halen hun pensioen niet eens. Dat komt door het roken, door het drinken en door de zware arbeid. En wie weet, ook wel door de straling.’

Voordat ik vertrek uit Magadan heb ik nog een ontmoeting met Pavel Zjdanov, de hoofdredacteur van de lokale krant Ochotnik. Het is mijn laatste poging om iemand te spreken over de verwrongen herinnering aan de goelag. Ik heb gehoord dat Pavel al jaren expedities organiseert naar restanten van kampen en binnen de krant geldt als expert over het onderwerp. Pavel, met een lichtblauwe trui en een kaal hoofd, is aan het werk als ik binnenkom. Hij kijkt mij uitdagend aan en ik zie lichte spot in zijn ogen. ‘Alle buitenlandse journalisten schrijven onzin over ons. Ik hoop dat jij anders bent!’ zet hij meteen de toon. ‘Jullie verwachten hier concentratiekampen te vinden zoals in nazi-Duitsland en zijn teleurgesteld als dat niet zo is.’

Naast zijn bureau staat een kastje met allemaal nieuwe boeken. Ze zijn van zijn eigen uitgeverij. ‘Veel mensen baseren hun mening op de verhalen van goelagoverlevers zoals Solzjenitsyn en Ginzboerg. Maar die staan vol leugens. Zij schilderen de omstandigheden veel slechter af dan ze in werkelijkheid waren. Er zijn mensen omgekomen, maar lang niet zoveel als er wordt beweerd. En buiten was het leven ook niet makkelijk. Je zou eigenlijk hier eens iets van moeten lezen’, zegt hij, en hij drukt mij een exemplaar met donkergroene stoffen kaft in handen. ‘Het is het verhaal van iemand die tien jaar in Kolyma doorbracht en daar positief op terugkijkt. Als gevangene kreeg hij tenminste te eten. Toen hij vrij was, moest hij maar zien hoe te overleven. Ik heb hem daar vorig jaar over geïnterviewd.’ Hij pakt het krantenartikel erbij. De kop luidt: ‘In het kamp had ik het beter dan daarbuiten’.

‘Kijk’, legt hij uit op belerende toon. ‘De goelag had veel voordelen. Door de werkkampen heeft deze regio een zeer snelle ontwikkeling doorgemaakt. Al onze infrastructuur hebben we daaraan te danken. En je moet je maar eens voorstellen wat er van jullie zogenaamde vrije Westen zou zijn geworden als Stalin Duitsland niet had verslagen.’ Midden in zijn betoog wordt er op de deur geklopt. Het is Inna Gribanova uit Oest-Omtsjoeg. Ze is voor een paar dagen in Magadan en groet mij verbaasd. Ze loopt met Pavel naar de gang om wat te overleggen, maar ik kan nog net horen waar ze het over hebben. Ze vertelt dat ze is benaderd door de FSB. Ze moet het doorgeven als er buitenlanders op bezoek komen bij haar museum. De rest van het gesprek kan ik moeilijk verstaan.

Ik bedenk dat Inna’s starre houding toen ik haar sprak in het museum misschien ook wel voortkwam uit angst voor de geheime dienst en dat ze daarom tegenover mij geen oordeel wilde vellen over de goelag.

Maar dat is niet de volledige verklaring. Magadan is gebouwd door gevangenen ten koste van vele mensenlevens. Voor de huidige inwoners is dat een lastige ontstaansgeschiedenis. De stad is hun thuis en velen zijn daar geboren. Zij willen er niet steeds weer aan worden herinnerd dat hun woonplaats is ontstaan als een strafkamp en benadrukken daarom dat deze regio door de opbrengsten uit de mijnen een cruciale rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van de regio en heeft bijgedragen aan de oorlogseconomie. Zo worden de kampen zelfs verbonden aan het hoogtepunt van patriottisme, de overwinning van Stalin op nazi-Duitsland. Op een plek waar zowel heden, verleden als toekomst niks te bieden heeft, is een verzonnen glorieus verleden een welkom alternatief.

Dit artikel verscheen op 9-1-2019 in De Groene Amsterdammer. Het is een bewerkt hoofdstuk uit Onderdrukt door de verlosser: Een zoektocht naar Stalins erfenis in het Rusland van nu (Atlas Contact, 2019)

vorige / volgende verhaal

Ontvang de nieuwsbrief